Randa Awad, Kamer 208

Randa Awad publiceert regelmatig gedichten en korte verhalen. Onder andere over haar ervaringen in het AZC in Arnhem, waar ze tijdelijk samen met haar twee dochters vanuit Syrië terechtkwam. Inmiddels woont ze alweer een aantal jaar in Utrecht, maar in dit korte verhaal ‘Kamer 208’ grijpt ze terug naar een gebeurtenis in het AZC met een Palestijnse familie, die vanuit Jordanie in Europa aankwam.
Kamer 208
Randa Awad
Het is vijf uur 's ochtends. Ik kan mijn aandacht er niet bij houden. Mijn rechterschouder doet zeer en lijkt wel in een stuk ijs te zijn veranderd. De kou die door het raam heen tochtte, is genadeloos geweest voor de rest van mijn ledematen. Ik was naar het raam gelopen en stond tegen de vensterbank geleund. Ik kijk in de verte en doe mijn best om het gesnurk links van mij te vergeten en vooral niet te denken aan de vrouw op het bed, die vastligt aan beademingsapparatuur en een bloeddrukmeter. De vermoeidheid doet mijn oogleden sluiten. Ik kan mijn ogen maar met moeite openhouden. Ik laat mijn blik rondgaan: dit is ongetwijfeld een kamer van de spoedeisende hulp! Maar hoe kan het dat ik weer aan het werk ben? Ik ben maanden geleden met dit werk gestopt. Ik zou verder moeten slapen. Het tafereel verschijnt opnieuw maar met een kleine wijziging want nu is mijn linkerschouder koud en zo ongeveer bevroren door de vrieskou. De man die had zitten slapen, reikt me een kopje koffie aan alsof hij een rol speelt in een dramastuk. Ik pak het kopje aan alsof het het laatste lichtpunt is in deze miserabele wereld. De warmte verplaatst zich naar mijn handen en de geur van de koffie redt me van een haperend geheugen. Op dat moment begint de man te brommen in een Palestijns dialect terwijl somberheid zijn gezicht doet betrekken: "Zwarte koffie. Suiker is er niet." Ik knik instemmend en hervind mijn balans. Ik bekijk de kamer nog eens en neem alles een voor een in mij op om te begrijpen wat er aan de hand is. Naast me ligt een linnen tas met daarin mijn mobiel, de iPad en een halfleeg waterflesje. Links van mij zit de man van het gesnurk en ligt de vrouw op het bed. Mijn ogen ontmoeten zijn ogen. Met zijn hoofd gebaart hij naar de vrouw en zegt: "Sahar heeft de hele nacht niet geslapen. Je hebt zoveel moeite voor ons gedaan."Ik herinner me hoe we hier met z'n drieën de afgelopen nacht met een ambulance zijn gekomen. Het gezin van Sahar woont in kamer 208 van de vluchtelingenopvang. Ik woon zelf in kamer 217. Om tien uur 's avonds, toen ik naar mijn kamer ging, hoorde ik tumult. Sahar bleek bewusteloos in de hal te liggen. Haar vriendin probeerde haar naar haar kamer te dragen. Haar hartslag was heel snel, ondanks dat ze buiten bewustzijn was. Naast haar lagen medicijnen. Ik schrok me wezenloos toen ik besefte dat het een zelfmoordpoging was. Ik zei tegen haar vriendin dat ze de bewaking moest inseinen zodat ze een ambulance konden laten komen die haar naar het ziekenhuis zou brengen. Al snel waren de ambulanceverpleegkundigen ter plaatse. Ze lieten haar kamer, die inmiddels overvol was met vluchtelingen, leegmaken. De EHBO-er vroeg:
- "Is er iemand die Engels spreekt?"
Toen hij erachter kwam dat ik zou kunnen vertalen, vroeg hij mij om bij hen te blijven wachten. Hij begon met de vraag:
- "Ben je een verpleegster?"
- "Nee, maar ik werkte lange tijd in een ziekenhuis, daardoor ben ik bekend met medische
termen."
- "Kun je zo laat nog met ons mee? Het zal moeilijk zijn om nog iemand te bereiken en een
tolk te vinden."
De man van Sahar merkte dat ik in gedachten was. Zijn woorden brachten me terug naar de ziekenhuiskamer:
- "Arme Sahar, ze kon de afwijzing van haar asielaanvraag niet aan en kreeg een zenuwinzinking."
- "Waarom is haar aanvraag afgewezen?"
- "We zijn Palestijnen met een Jordaans paspoort. Hadden we maar een ander
reisdocument gehad, dan was onze aanvraag misschien wel gehonoreerd."
- "Oh, God, Abu Aziz, had ik mijn Palestijns-Syrische reisdocument niet ingeleverd voor de asielaanvraag dan zou het wakker worden en je dankbaar zijn, want het heeft nooit iets anders dan scheldwoorden gehoord."We lachten de stress weg, een lach met een traan. Abu Aziz begon te vertellen over de tragedie van zijn reis. Zijn verhaal lijkt op honderden andere verhalen die ik gehoord heb. Hij vertelde over de route van zijn reis, een reis die hem
alles had gekost wat hij had gehad. De reis ging van Jordanië naar Turkije, daarna naar Griekenland, waar ze maanden bleven om pogingen te ondernemen Europa binnen te komen met valse papieren. Ze werden gearresteerd op het vliegveld maar bleven het proberen totdat het ze gelukt was hier aan te komen, op een van hun kinderen na die daar was gebleven. Gisteren hadden ze bericht gekregen van zijn aanhouding door de Griekse autoriteiten. Sahar had twee slechte berichten op één dag niet aangekund. Abu Aziz voegde eraan toe:
- "Hij zou naar ons toe komen via een smokkelroute naar Duitsland. Daarom moesten we in Nederland op straat de nacht doorbrengen totdat hij zou komen. De tweede dag gingen we richting een van de parken van Eindhoven en bleven we daar. We deden die nacht geen oog dicht. We merkten dat een aantal Arabieren voorbijkwam en ik klampte hen aan met de vraag: 'Zullen we hier blijven of zullen we gaan?' Negen van de tien mensen raadden ons
aan om te blijven. Dat hebben we gedaan." Een knappe verpleger kwam binnen en onderbrak het gesprek. Hij bedankte mij omdat ik hen geholpen had door te vertalen, de pijn voor de patiënte te verlichten en haar over te halen om medicijnen te nemen. Ik vroeg haar voor de laatste keer, op verzoek van de
verpleger, of ze kon zeggen hoeveel pijn ze had op een schaal van tien. Daarop vroeg hij mij of we één familie waren. We waren vrienden geworden, het vluchtelingenkamp had ons samengebracht. Ik vertelde hem het verhaal. Hij leefde met me mee en zijn ogen glansden met een vriendelijke blik. Hij zei:
- "Zul jij hier kunnen blijven?"
- "Ik weet het niet. Het onderzoek is voor mij nog niet begonnen."
De verpleger vertrok even en kwam terug om ons te vertellen dat hij snel via Google had gezocht en de enorme verwoesting in Syrië had gezien. Hij voegde eraan toe:
- "Ze kunnen je onmogelijk terugsturen. Ik hoop dat je hier zult kunnen blijven."Mijn rol als tolk was voorbij en ik ging terug naar mijn kamer met nummer 217. 's Avonds kwam de zoon van Sahar en vroeg me mee te gaan naar hun kamer want zijn moeder wilde mij bedanken. Ik ging richting hun kamer en bleef bijna twee uur luisteren naar het levensverhaal van iemand van wie ik niet meer had geweten dan haar naam en het nummer van haar kamer. Voor haar was het niet anders geweest dan voor mij. Zij had zich afgevraagd: "Wie was de vrouw die met me meeging, me troostte en vertaalde wat ik zei, die me ertoe aanzette om medicijnen in te nemen en me woorden in mijn oren influisterde en zei dat ik sterk moest zijn? Ze had me een spoedig herstel toegewenst en ik had haar geluk en succes toegewenst." Die avond was er in het centrum een feest voor de vluchtelingen. Ik had bedacht dat ik erheen zou kunnen gaan om wat van mijn zorgen te vergeten. Ik ging richting de zaal van het kamp. Het feest begon met een Somalisch meisje dat met een gevoelige stem en met een perfect Libanees accent "Laat ons kinderen zijn" zong. Ze herhaalde het gedeelte met "Oh, mensen, mijn wereld is verbrand, mijn wereld is klein, zo klein als ik ben." Na haar zong een Irakese jongen het lied "Mijn hart doet me zeer en laat mij lijden". Daarna droeg een Syrische jongen een gedicht voor. Deze stembanden die de pijn en ontberingen bezongen, hoeveel verlangen zouden ze hebben op een schaal van tien? Ik kon niet blijven tot het feest was afgelopen. Ik ging naar mijn kamer en ik las de nummers van de kamers. 208, een asielzaak die eindigde op een ziekenhuisbed. 209, waar zal het heengaan?! Ik begon de kamers te tellen tot ik bij mijn kamer aankwam. De kamer met nummer 217, waar denk je dat mijn omzwervingen zullen eindigen?
11 december 2017
(vertaling Matanja)